La Libre Belgique

La Libre Belgique kan beschouwd worden als het belangrijkste conservatieve Franstalige sluikblad tijdens de Tweede Wereldoorlog en wellicht als één van de belangrijkste sluikbladen tout court. De meeste redacteurs zijn jonge katholieken uit de Brusselse gerechtelijke en financiële wereld.

Een monument van de sluikpers

In de zomer van 1940 lanceren de Brusselse advocaten Robert Logelain en Paul Struye ‘hun’ Libre Belgique. Ze werpen zich op als de erfgenamen van het bekendste sluikblad uit de Grote Oorlog. Daarmee lopen ze in het spoor van zo vele pioniers van het verzet uit de katholieke burgerij. Op enkele uitzonderingen na, zoals La Libre Belgique ressuscitée, draaien deze pogingen vroeg of laat op een mislukking uit. La Libre Belgique - Peter Pan echter verschijnt regelmatig tot aan de bevrijding. Niet alleen worden er 85 nummers gepubliceerd, de krant wordt vanaf nummer 9 (april 1941) tot september 1944 zonder onderbreking ook gedrukt, wat toelaat hoge oplages (tussen 10.000 en 30.000 exemplaren per nummer) te produceren. Een gestaag groeiend netwerk van verschillende honderden verdelers kan vanaf de lente van 1941 aan duizenden lezers in het hele land om de twee weken een blad van 4, vaak zelfs 8 pagina’s bezorgen.

Een succesverhaal

Het succes van La Libre Belgique - Peter Pan is niet alleen toe te schrijven aan het regelmatige verschijningsritme, aan de ruime distributie of aan de vele foto’s die erin gepubliceerd worden. Vooral de redactionele kwaliteit is doorslaggevend. De redacteurs hebben een begenadigde pen. Het zijn echter bijna allemaal mannen. Vrouwen zijn veeleer actief in de opmaak, de productie en de distributie van het blad. De rijke informatie en de scherpzinnige analyses onderscheiden de Libre Belgique van de andere sluikbladen.

De sleutel van dit succes ligt vooral in de symbiose van de leiding van La Libre Belgique met een van de belangrijkste inlichtingennetwerken in bezet België, de dienst Zero. Vanaf de eerste maanden levert Fernand Kerkhofs, hoofd van de informatiedienst van Brufina (de holding van de Bank van Brussel) en van Zero, informatie aan het blad. Hij maakt van zijn kantoor aan de Regentschapsstraat in de hoofdstad een belangrijk depot van het blad. Het eerste nummer wordt trouwens gedrukt op de persen van de Bank van Brussel.

Een eerste golf van aanhoudingen treft La Libre Belgique in september 1941. Tandarts Marie-Louise Hénin, een drijvende kracht achter het blad die de dans ontspringt, besluit dan Fernand Kerkhofs te vragen om de leiding over te nemen. Vanaf dan zijn Zero en La Libre Belgique met elkaar verstrengeld.

Een bewogen geschiedenis

Kerkhofs krijgt nauwelijks de tijd om een van zijn naaste medewerkers, de katholieke advocaat en journalist William Ugeux te belasten met de leiding van het sluikblad voor hij gedwongen wordt het land te verlaten. Ugeux, die tevens aan het hoofd staat van Zero, wordt vanaf zijn aantreden in november 1941 geconfronteerd met de aanhouding van Hénin en even later van Logelain. Toch slaagt Ugeux erin om de clandestiene organisatie opnieuw op te bouwen met de hulp van Louise de Landsheere. Ze is de dochter van een katholieke journalist en hielp Ugeux als secretaris van Zero.

Ugeux wordt snel helemaal opgeslorpt door het inlichtingenwerk en laat vanaf februari 1942 de leiding van La Libre Belgique over aan Mathieu De Jonge, een andere katholieke advocaat die eveneens lid is van Zéro. Deze laatste slaagt erin, ondanks de arrestatie in mei 1942 van de Landsheere en de drukkers van het blad, om de krant draaiende te houden tot zijn vertrek naar Parijs, begin 1943. De Jonge zal er Ugeux vervangen aan het hoofd van een inlichtingennetwerk België - Groot-Brittannië. Het jaar waarin De Jonge de krant leidt, breidt hij de redactie uit met verschillende jonge bevriende advocaten, onder meer Michel De Brabandere en André Rostenne (de latere voorzitter van de Generale Bank), die zijn adjunct wordt. Met uitzondering van Logelain en Struye, de latere voorzitter van de Senaat die, zoals hij al deed in de vooroorlogse Libre Belgique, artikelen publiceert over internationale politiek, zijn de belangrijkste redactieleden nauwelijks dertig jaar oud. Vrouwen zoals Rosa Hardouin, Micheline Heilporn of Geneviève Petchvin blijven een belangrijke rol spelen in de logistieke activiteiten van de krant.

Van maart tot mei 1943 komt de leiding van de clandestiene krant in handen van de katholieke advocaten Michel de Brabandere en André Rostenne, tot deze laatste naar Parijs gaat om de aangehouden De Jonge te vervangen. Vanaf dan tot de bevrijding staat alleen De Brabandère aan het hoofd van de Libre. Tegen het einde van de bezetting beschikt het blad over een eigen netwerk waarop het kan terugvallen voor de informatievergaring. De band met Zero verliest wat aan belang, maar de bijdrage van de inlichtingendienst blijft belangrijk, vooral voor de berichtgeving over gerechtelijke zaken. De inhoud van bepaalde artikelen, de rekrutering van medewerkers, de logistiek en de financiële steun uit de bankwereld en de Londense regering zijn een gevolg van de betrokkenheid van de inlichtingendienst bij de krant.

De krant moet aan talrijke problemen het hoofd bieden en drama’s blijven haar niet bespaard. De officiële dodenlijst van de clandestiene krant telt 176 namen, onder meer Mathieu De Jonge en Marie-Louise Hénin. De distributie- en vooral de productiestructuren zijn bijzonder kwetsbaar. Het blad wordt door een tiental verschillende drukkers gemaakt: na een arrestatie moet telkens weer een nieuwe drukker gevonden worden. De directie van het blad, gevestigd in Brussel, heeft soms zelfs geen andere keuze dan de krant te drukken in de provincie om de kwaliteit en oplage op peil te houden. Tussen de zomer van 1941 en mei 1942 wordt de krant gedrukt in Molenbeek bij Robert en Léon Lielens en vanaf de zomer van 1942 tot maart 1943 vooral bij Albert en Marguerite Charlier in Jambes. Na een reeks nieuwe moeilijkheden in de lente van 1944 wordt het blad uiteindelijk de laatste drie maanden van de bezetting gedrukt bij Albert Walhin in Luik.

Profiel van een sluikblad

Katholieke advocaten, verbonden aan de Brusselse balie en soms ook journalist, leveren de meeste artikelen. Ook magistraten, bankbedienden, hoge ambtenaren, Rijkswacht- en politieofficieren schrijven voor de krant. Het gaat steeds om conservatieven, overwegend van katholieken huize. Ze zijn gehecht aan het liberale Belgische regime dat hen toeliet sociale status te verwerven en trekken met argumenten van leer tegen de bezetter, de collaborateurs en de vele notabelen, zwakke figuren in hun ogen, die de principes van het vooroorlogse Belgische systeem verloochenden om hun positie te kunnen handhaven. Herhaalde oproepen om een voorbeeld te nemen aan het leger aan de IJzer en enkele grote Belgische figuren uit de Grote Oorlog zoals Kardinaal Mercier en Koning Albert I wijzen erop dat de Libre de voorkeur geeft aan een passief en moreel verzet als ondersteuning van een regulier leger. De veelvuldige lof voor kardinaal Ernest Van Roey (na aanvankelijke aarzelingen in 1940) en koning Leopold III wijst op een niet aflatende loyaliteit aan Kerk en Monarchie. De krant is niet reactionair: ze blijft trouw aan de Belgische regering in Londen, aan de Britten en de Amerikanen. De krant stelt bijna nooit het Belgische grondwettelijke systeem in vraag, ook al moet de Koning aan de top staan van het politieke systeem als stabiliserend element en symbool van nationale eenheid.

Het blad steekt zijn vijandigheid tegenover het communisme niet onder stoelen of banken. Het spreekt niet over de USSR (maar over Rusland), Stalin en de successen van het Rode Leger en trekt veelvuldig de parallel tussen communisme en fascisme. Enkel een artikel van 15 juni 1944 is wat gematigder. Ongetwijfeld is dat om de Belgische communisten te ontzien, die zeer actief zijn in het verzet en waarvan de Libre weet dat ze de steun van de bevolking hebben. De laatste maanden van de bezettingen evolueert ook zijn visie op het verzet: het blad steunt de directe strijd, op voorwaarde dat die georganiseerd en gedisciplineerd is. La Libre Belgique weigert zich te identificeren met een bepaalde beweging of politieke partij om de nationale eenheid niet in het gedrang te brengen.

Al deze elementen en de beperkte aandacht voor sociale problemen en de Vlaamse kwestie wijzen erop dat dit sluikblad de ideeën en aspiraties verwoordt van een jonge, Franstalige katholieke elite die later aan de wieg zal staan van de CVP/PSC.

De titel La Libre Belgique wordt na de oorlog vanzelfsprekend opnieuw gebruikt door de vooroorlogse eigenaars die het grote katholieke Brusselse dagblad opnieuw laten verschijnen vanaf 6 september 1944. De krant bestaat vandaag nog.

Fabrice Maerten

Bibliografie

  • Pierre Beaudot, La Libre Belgique clandestine (1940-1944) : analyse du contenu rédactionnel Bruxelles, mém. lic. ULB, 1988.
  • José Gotovitch, « Presse clandestine en Belgique, une production culturelle ? », in Bruno Curatolo & François Marcot, Du non-consentement à la Résistance. France-Belgique-Pologne 1940-1945, Rennes, 2011, p. 97-114, spécialement p. 110-112.
  • Alain L. Marion, La Libre Belgique de Peter Pan et Scipion l'Africain 1940-1945, Lille, mém. Ecole Supérieure de journalisme, 1973.
  • Etienne Verhoeyen, La Belgique occupée. De l’an 40 à la Libération, Bruxelles, De Boeck Université, 1994, p. 385-394.